Verslag: Circulaire economie – de toekomst begint vandaag
De circulaire economie is aan een snelle opmars bezig. Een opmars die ook voor de transmissie- en distributiemarkt van groot belang is; per slot van rekening zijn veel van de producten en systemen die in deze markt worden ingezet, afhankelijk van een goed functionerende metaalkringloop. Maar een zeker spanningsveld is niet te ontkennen. Producten en systemen in de T&D-markt hebben immers al snel een levensduur van 40 jaar.
Reden te meer om aan te schuiven bij het congres over de (internationale) impact van EU-beleid op de circulaire economie op de T&D-markt. Georganiseerd door de sectie T&D van Fedet samen met Dutch Power en T&D Europe. Een inhoudelijk fraai programma waarin circulariteit vanuit Europees én Nederlands T&D-perspectief de revue passeerden en waarin stil werd gestaan bij de impact van EU-beleid op het gebruik van kabels, F-gas in installaties en accusystemen.
Circulaire economie
Ons huidige, lineaire economische systeem, waarin grondstoffen worden omgezet in producten die aan het einde van hun levensduur worden vernietigd, is bepaald niet duurzaam te noemen. Dat het ook anders kan, moet de circulaire economie bewijzen. Een economie die de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen maximaliseert en zo min mogelijk waarde vernietigt. Wie wil dat eigenlijk niet? Het klinkt inderdaad prachtig, maar in de praktijk is de stap naar circulariteit niet 1-2-3 gezet. De circulaire economie kent twee materiaalkringlopen: een biologische en technische. Door de biologische kringloop vloeien reststoffen na gebruik veilig terug in de natuur; terwijl de technische kringloop ervoor zorgt dat product(onderdelen) zo zijn ontworpen en vermarkt dat deze op kwalitatief hoogwaardig niveau kunnen worden hergebruikt. Daardoor blijft de economische waarde zoveel mogelijk -en als het even kan: volledig- behouden.
Gedeelde verantwoordelijkheid
De visie van T&D Europe op de circulaire economie werd verwoord door Edgar Dullni van T&D Europe. Die visie loopt parallel aan die van Orgalime, de Europese koepelvereniging van zo’n 40 brancheorganisaties van fabrikanten in de machinebouw, de metaal- en de elektrotechnische industrie. Twee centrale thema’s zijn daarbij leidend: ecodesign en duurzaamheid.
Toch wijst T&D Europe erop dat bij de regelgeving niet alles aan het ecodesign initiatief moet worden opgehangen. De beoordeling van duurzaamheid laat zich nu eenmaal moeilijk standaardiseren. Liever wordt ingezet op een grondige afweging van alle aspecten van de productlevenscyclus. Door hier in het ontwerp al rekening mee te houden, kan een wezenlijke bijdrage worden geleverd aan energie- en grondstofefficiency. De circulaire economie is bovendien een onderwerp dat niet bij de Europese grenzen stopt. De cirkel functioneert alleen als die de volledige aardbol omvat. Een goed voorbeeld daarvan is de terugwinning van SF6 uit schakelinstallaties. Dit zou wereldwijd op dezelfde manier gedaan moeten worden volgens de F-gas-regelgeving en IEC-standaarden.
Daarnaast zijn er verbeteringen mogelijk als het om de samenhang tussen ROHS, REACH en andere afval(verwerkings)regelgeving gaat. Die stap kan eigenlijk niet los worden gezien van minimale kwaliteitscriteria voor secundaire grondstoffen. Ter illustratie: de elektrische en elektronische apparatuur vertegenwoordigt slechts 1 procent van het afval wereldwijd, maar het is veruit het meest kostbare afval dat er bestaat. De stap naar een nieuwe, circulaire economie is volgens T&D Europe dan ook pas serieus mogelijk wanneer ook een internationale en functionele beoordeling voorhanden is. Daarnaast verdienen een langere levensduur, afvalbeheer, digitalisering, interoperabiliteit en cyber-security in het kader van circulariteit meer aandacht.
Financiële pijn
Na het Europese perspectief belichtte Robert van Beek van FME de circulaire economie in Nederland. Hij bracht de aanwezigen gelijk bij de les: “Circulaire economie doet financieel gewoon pijn.” Tegelijkertijd biedt het volop kansen voor de technologische industrie wanneer beide zoveel mogelijk worden gekoppeld. In Nederland draagt FME op veel vlakken bij aan de totstandkoming van een circulaire economie. Een zichtbare component daarvan is de zitting die de vereniging heeft in één van de teams die werkt aan de Nederlandse transitieagenda. In totaal zijn er vijf van dergelijke teams: Maakindustrie, Bouw, Kunststoffen, Consumentengoederen en Agro&Food.
FME is partner voor het Transitieteam Maakindustrie dat stapsgewijs naar een circulaire economie in 2050 werkt. Als onderdeel van de ambities is er in 2030 een circulaire maakindustrie voor in Nederland geproduceerde bouwproducten, installaties, constructies, machines, apparaten, verpakkingen, transportmiddelen en werktuigen. Daarnaast is er tegen die tijd geen netto-uitstroom meer van kritische grondstoffen.
De visie van het team Maakindustrie richt zich onder meer op het vergroten van de voorzieningszekerheid van kritische materialen, het verlagen van de milieudruk van producten die de maakindustrie voortbrengt en het sluiten van de kringloop van de producten om waardeverlies te voorkomen. Een voorbeeld daarvan is de recyclingtechnologie. Levensduurverlenging is weliswaar goed maar dit voorkomt niet het ontstaan van afval. Daarvoor is het noodzakelijk dat de kringloop wordt gesloten. Het Transitieteam wil daarom zeldzame aardmetalen behouden en gevaarlijke stoffen die de kringloop belemmeren of tot downcycling leiden, uitfaseren.
De werkzaamheden van de verschillende transitieteams hebben geleid tot een Transitieagenda voor circulaire economie die medio januari 2018 wordt gepresenteerd. De horizon van de agenda ligt ver voorbij die van het huidige kabinet, maar toch is er goede aansluiting bij het huidige regeerakkoord. FME heeft daarbij weten te bewerkstelligen dat een extra investering van 100 miljoen euro wordt vrijgemaakt om de projecten op te kunnen schalen.
Circulariteit en CPR
Wat de circulariteit voor de T&D -praktijk voor gevolgen kan hebben, maakte Jeroen van Velzen duidelijk tijdens zijn presentatie over de impact van EU-beleid op kabels. Hij ging in op de parallellen tussen de nieuwe brandnormen voor kabels, samengevat in de CPR, en de toekomstige normen voor circulariteit. Naar verwachting zal zich een vergelijkbare ontwikkeling voor de circulaire economie gaan voordoen: een Europese richtlijn waarin op grote lijnen afspraken zijn vastgelegd en de individuele invulling aan lidstaat wordt overgelaten. Als we de CPR als voorbeeld nemen, dan heeft deze aanpak wel gewerkt: de invoering heeft ervoor gezorgd dat er betere, brandveiligere kabels in gebouwen worden gebruikt. Kortom, regelgeving dwingt bedrijven vooruit.
Dat geldt overigens niet alleen voor regelgeving maar ook voor vragen uit de markt. Circulaire economie is volgens Jeroen van Velzen daar een goed voorbeeld van. Voor kabels betekent die circulariteit een forse uitdaging. Een kabel heeft een levensduur die kan oplopen tot 60 jaar. In het kader van circulariteit moeten dan ook voorlopig nog grondstoffen uit andere producten worden toegepast en zal het eindproduct recyclebaar moeten zijn. Dat de branche hier al flinke stappen heeft gezet, werd geïllustreerd aan de hand van het ontwerp van een nieuwe circulaire middenspanningskabel. De vul elementen hiervan bestaan uit recyclaat uit eigen productie terwijl voor de koperdraden 99% herwonnen koper uit oude kabels wordt gebruikt. De buitenmantel is vervaardigd van polyethyleen van gerecyclede en opgewaardeerde consumentenproducten.
F-gas regelgeving
Dat de groeiende belangstelling voor circulariteit ook nu al zichtbaar en merkbaar is, maakte Philippe Ponchon van GE duidelijk in zijn presentatie over de F-gas regelgeving en de impact op het gebruik van SF6 in hoogspanningsinstallaties. SF6 wordt als isolerend en onderbrekend medium sinds de zeventiger jaren ingezet in onder meer hoogspanningsinstallaties. Het gas onderscheidt zich daarbij door zijn positieve fysieke eigenschappen. Die zorgen ervoor dat er jaarlijks maar liefst 10.000 ton van dit broeikasgas in elektrische schakelsystemen wordt ingezet. De gevolgen zijn aanzienlijk. Om een idee te geven: 1 kg SF6 heeft eenzelfde impact als 23.500 kg CO2.
Sinds het begin van de 21e eeuw wordt er dan ook serieus gewerkt aan regelgeving voor voorkoming van SF6-toepassingen. De Europese F-gas regelgeving is bedoeld om de uitstoot van F-gas in 2030 met twee derde te hebben teruggebracht ten opzichte van 2014. Alhoewel er door de regelgeving én de commitment van de industrie een behoorlijk uitstoot vermindering heeft plaatsgevonden, neemt het gebruik van SF6 nog steeds toe. En met nog steeds stijgende SF6-concentraties in de atmosfeer is verdere actie noodzakelijk. Verdere regelgeving, gasherwinning, training en certificering zijn mogelijkheden naast de ontwikkeling van SF6-alternatieven.
Die alternatieven worden door een groot aantal fabrikanten inmiddels aangeboden. Zo ontwikkelde GE bijvoorbeeld het zogenaamde ‘green gas for grid’ (g3), een verbinding die voor 98-99% besparing op het GWP van gas zorgt. De bedrijfstemperaturen, fysieke kenmerken, veiligheid en stabiliteit zijn vergelijkbaar met die van SF6 terwijl g3 zich ook leent voor vlamboogonderbreking. SF6 zou daarmee alleen nog nodig blijven voor extreme omstandigheden. En om ook dat uit te bannen, zijn niet alleen verdere ontwikkelingsinspanningen van producenten nodig maar zal ook rondom de invoering van nieuwe varianten de nodige regelgeving moeten worden ontwikkeld.
Tweede leven voor accusystemen
Nog dichter bij de dagelijkse praktijk ligt de circulariteit van accusystemen die Bart in ’t Groen, Consultant New Energy Technologies van DNV GL presenteerde. De ontwikkelingen rondom het elektriciteitsnet gaan nog steeds razendsnel en zullen dat ook de komende decennia nog wel blijven doen. Een steeds grotere rol is daarbij weggelegd voor elektrisch vervoer, hernieuwbare energie én energieopslag. Alleen al deze drie ontwikkelingen leggen een fors beslag op de markt voor batterijsystemen. Hergebruik hiervan verdient dan ook alle aandacht. Bart in ’t Groen illustreerde dat onder meer met het hergebruik van accu’s van elektrische auto’s. Een tweede leven als opslag voor bijvoorbeeld zonnepanelen in woningen, zorgt al voor een belangrijke sprong voorwaarts. Voor zo’n tweede leven van batterijen in het elektriciteitsnet staan meerdere opties open. Meest interessant daarbij is het hergebruik als modulair systeem. Hierbij is al in de ontwikkelingsfase van de batterij nadrukkelijk rekening gehouden met een tweede leven. Het ontwerp maakt het dan ook mogelijk om oude batterijmodulen een-op-een te hergebruiken in nieuwe systemen.
Om dat succesvol te maken, is wel inzicht nodig in het batterijmanagement, zodat de historie van de batterij op een groot aantal punten controleerbaar wordt. Bart in ’t Groen is dan ook een voorstander om het batterijmanagementsysteem inzichtelijk te maken zodat hergebruik wordt gefaciliteerd. De toepassingsmogelijkheden van dergelijke hergebruikte batterijsystemen zijn veelzijdig. Voor de T&D-markt alleen al kan daarbij worden gedacht aan verbeterde connectiviteit, lagere netverliezen, alternatieve vormen van transport, congestiemanagement en spanningsregeling. Zijn we er daarmee? Zeker niet; er is nog veel te doen in de vorm van pilotprojecten, analyse van de ecologische voetafdruk en de start van business cases en demonstraties. Wat echter vaststaat, is dat een tweede leven voor batterijen springlevend is!